VIJFDE PERIODE: 
MELANCHOLIE (omstreeks 1933 
tot overlijden in 1947)


“Het eerste dat men van een 
kunstenaar eisen kan is oprechtheid.”

Marten Melsen, 1933




Omstreeks die tijd zal Melsen ophouden deel te nemen aan groepstentoonstellingen, met uitzondering van de driejaarlijkse tentoonstellingen te Antwerpen en Brussel, waaraan hij trouwens heel zijn leven heeft deelgenomen. Sporadisch zendt hij ook nog wel in naar tentoonstellingen van minder bekende kunstenaars, teneinde deze laatsten aan te moedigen. Zo exposeert hij rond 1937 in het museum van Sint-Niklaas, samen met de toen onbekende graveur Casimir Heymans.

De financiële crisis uit de jaren ’30, die Melsens’ broer Louis, wisselagent, tot zelfmoord bracht, heeft de wereld sterk bewogen. Toch blijft Melsen een trouw cliënteel tellen, dat nu zelf met de automobiel, ondertussen gedemocratiseerd, naar zijn atelier in zijn landhuis te Stabroek komt rijden. De eerder bescheiden Melsen, die geen mondaine belangstelling zoekt, teert vanaf nu in zekere mate op zijn reputatie van ‘beroemd’ schilder, een etiket dat hij sinds 1917 draagt(141): “de kopers-verzamelaars kennen de weg naar mijn atelier.” In januari 1933 wordt het eerder vernoemde interview met Melsen gepubliceerd in de Gazet van Antwerpen. Tussen de lijnen door lezen we hierin dat Melsen zijn carrière als kunstenaar als beëindigd beschouwt, hij schijnt moe te zijn, en niet volledig tevreden met het luministische werk dat hij gedurende de jaren 1920 heeft gecreëerd. 

De jaren die hem resten blijft hij wel voortwerken, maar veeleer uit ambachtelijk plezier en liefde voor het schildersambacht dan met de bedoeling nog veel grote kunst te produceren. Toch blijft er af en toe verrassend en uitzonderlijk werk uit zijn palet en penseel voortkomen. 

Na de eerder vermelde overzichtstentoonstelling van 1933 toont zijn nieuw werk ook een merkwaardige, bijna melancholische terugkeer naar de vroege periode van humor. Ondertussen zijn de polderboeren ook gemoderniseerd, “zelfs hun stallen zijn met elektriciteit verlicht, en ze dragen een pardessus.”(142) Hun folkloristische karakter is verdwenen. Mogelijk grijpt Melsen daarom terug naar vroegere, vergane, onderwerpen. 

Hij verliest echter aan kracht en creativiteit. Zijn hand is minder vast, de contouren minder afgelijnd. In sommige werken blijft het luministische overheersen, maar in veel werk zijn de kleuren donkerder geworden dan ooit. 

Melsen gaat zelf poseren: via een academiekameraad Eduard Van Esbroeck, kunstschilder, ontmoet Melsen diens jonge neef Paul(143), die als jong getalenteerd student in beeldhouwen een model zoekt. In enkele modelsessies zal deze een mooie expressieve Marten Melsen boetseren, waarin duidelijk de invloed van Rik Wouters aanwezig is. Het werk is niet met vingers gemaakt, maar vooral met de plank ‘geklopt’. 
Veel later, in het jaar 2000, wordt op aanvraag van het Stabroeks gemeentebestuur dit plaaster tot brons gegoten en geplaatst voor het gemeentehuis. Tijdens de inhuldiging zal, op charmante wijze, de kranige 89-jarige beeldhouwer het ontstaan ervan verhalen. 

VARKENSSLACHTING

         Melsen is zelf ook melancholisch: hij correspondeert en bezoekt zijn oude kameraden van de academie, onder wie de kunstschilders Servais-Dutilleux, Auguste Oleffe, Louis-Gustave Cambier, en Louis Houwaert. Hij schenkt schilderijtjes en grafiek aan vrienden zoals De Bom, Gijssels, Streuvels en Tralbaut. 

Trouwe vriend Du Câtillon, die reeds vroeg een belangrijk werk van Melsen had gekregen, Paaschleliën (ill.), publiceert nu niet alleen een beschouwend artikel over de kunstenaar in L’Expansion (1937), maar gaat zijn invloed bij het ministerie aanwenden om Melsen te laten promoveren tot Ridder in de Leopoldsorde. 

Datzelfde jaar zal Melsen een mooie fietskoers schilderen, op basis van een foto in een krant, Sport in Vlaanderen (1937, ill.) en een repliek van zijn bekend thema De Bieboeren van Sint-Ambroos (1937) ditmaal in een ruige versie waarbij de figuren de volledige hoogte van het doek innemen. Op voorspraak van Mane de Bom zal dat werk in 1940 worden aangekocht door Arthur Cornette, conservator, voor het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Het museum koopt eveneens een vroeg werk aan, een Varkensslachting (dateerbaar rond 1897).

Die jaren schildert hij ook nog een andere fietskoers (Aankomst, ca 1935-40), en verder Kermiscarrousels, De Terugkeer van het veld dat een eenzame boer in de grijze mist op zijn veld laat stappen, en verscheidene Zaaiers in verscheidene technieken (waaronder een tekening opgehoogd met zorgvuldig verzamelde stukjes vliegendrek die als zaad figuur staan)(144). Ook van zijn bekende thema’s Beschouwing (Zeug met biggen), Varkenshok bij scheve boom, Varkensslachting, Koopdag (Openbare veiling), en Boerenbal maakt hij replieken, die soms krachtig en sterk overkomen, uitzonderlijk zelfs met luminisme zijn overgoten. 

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog, de 70 jaar voorbij, blijft Marten voortwerken. Hij maakt verscheidene grote versies van een zomerse Oogst (ill.) geïnspireerd op het schilderij van Bruegel De rust bij de oogst in het hooiveld uit het Metropolitan Museum, New York (ill.). 

Emmanuel de Bom, de ere-stadsbibliothecaris die monografieën schreef over William Morris, Henri de Braekeleer, Piet Verhaert en Charles Mertens, gaat nu, in 1942, zijn droom verwerkelijken(145): een monografie schrijven over Marten Melsen, die hij nu meer dan 30 jaar zeer goed kent, en waarover hij reeds vele malen schreef. 

Het resultaat mag gezien worden: een luxe-uitgave ‘gedrukt met de beste technologie’, bij de neef van Marten, de Brusselse kunstboekenuitgever Henri Melsen. Er worden 200 exemplaren van gedrukt, allen gesigneerd door zowel schrijver als schilder, met inbegrip van de namen van de voorintekenaars. Het boek telt meer dan 50 illustraties van schilderijen, waaronder acht in kleur, wat uitzonderlijk was voor die tijd. Het boek kost dan ook een prijzige 500 frank, plus 50 frank verzendingskosten. Daarom wordt er tevens een goedkope, ‘volkse’, versie aangekondigd, maar deze volgt pas vier jaar later. In 1943 zal De Bom ook enkele voordrachten geven over Melsen, teneinde het boek te promoten, o.a. in het Antwerps Museum.

In 1942, in volle oorlog, opent de stad Antwerpen het Stedelijk Kunstsalon, waar gevestigde kunstenaars voor uitgenodigd worden te exposeren. In maart 1943 wordt aan Melsen een belangrijke retrospectieve tentoonstelling aangeboden, compleet met een openingsconcert en een voordracht van professor G. Marlier, de Bruegelspecialist die ook over Melsens inspiratiebron Jan Stobbaerts had gepubliceerd. De tekst van Marlier wordt uitgegeven in een monografie van de serie Kunstenaars van Heden. Het is een eerste, echte kunsthistorische analyse van Melsens kunst. 

Deze retrospectieve, de laatste voor Melsens overlijden in 1947, geeft een volledig overzicht van zijn oeuvre. Er hangen vele kapitale werken. De tentoonstelling en de schilder werden daar ook op filmbeeld vastgelegd, het enige filmdocument dat van de meester bestaat. Zoals gebruikelijk was tijdens de oorlog, geeft de overheid de opdracht alle werken ook te registreren en te fotograferen.

In maart 1943, op een tram te Antwerpen, merkt Melsen zijn eerste gezondheidsproblemen. Het verdict is hard: hij blijkt keelkanker te hebben. Verscheidene operaties en veel lijden verklaren vermoedelijk waarom Melsen daarna niet bereid was mee te werken aan de catalogus gewijd aan zijn oeuvre die professor Tralbaut naar eigen zeggen wilde voorbereiden(146).

In de barkoude winter van 1946-47 overlijdt Marten Melsen thuis op 2 februari 1947. Tijdens de begrafenis, bijgewoond door vele prominente kunstenaars en politici, worden er door onbekenden swastika’s op de voorgevel van Melsens huis geschilderd. Hij wordt, zoals vele andere kunstenaars en intellectuelen, van collaboratie verdacht: Duitse officieren waren tijdens de oorlog bij Melsen thuis op bezoek geweest. De pers keurt deze verdachtmakingen hevig af, en niemand wordt vervolgd. 

Zes maand na Melsens overlijden zullen vele bewonderaars uit de Belgische kunstwereld een grafmonument oprichten, dat geplaatst wordt in de muur van de Sint-Catarinakerk te Stabroek, waar hij vaak zijn processies had geschilderd. Het monument is een bas-reliëf van de hand van Leopold van Esbroeck, en stelt Melsens hoofd voor in profiel. De tekst Marten Melsen, oolijk schilder der boeren uit het polderland verwijst naar de titel van De Boms boek. Deze spreekt, samen met hoofdconservator Muls van het KMSKA, de afscheidsrede uit. 





NA MELSENS OVERLIJDEN IN 1947

“Over het oordeel der toekomst mag hij volledig 
gerust zijn: de futuristische musea zullen zijn werken later 
wel op een eereplaats hangen in de Zaal 
der ‘Primitieven van de XXe eeuw’…“

Theo Vonck, 1934




Er overheersen vanaf de Tweede Wereldoorlog andere kunstvormen in België, waardoor het werk van Melsen op de achtergrond geraakt. 

Met de hulp van de kinderen van de kunstenaar worden er na de dood van de kunstenaar af en toe eerder bescheiden tentoonstellingen opgezet, onder meer in het Comité voor Artistieke Werking te Antwerpen (1955), waar Jozef Muls de openingsrede uitspreekt. In 1960 organiseert de VTB een tentoonstelling te Antwerpen waarna men het volgende merkwaardige in de pers kon lezen:

“Martin Melsen is een van de vergeten kunstenaars die niet in de vergetelheid had mogen belanden. Moge deze retrospectieve tentoonstelling hem recht doen wedervaren. Zoals vele anderen heeft men hem de rug toegekeerd omdat hij verder ging in de oude dwalingen die meesterwerken hebben voortgebracht. Hij kende en wendde tal van nutteloze dingen aan: tekenkunst, compositie, sfeerschepping, de kunst om goed te schilderen, enz. Hij hield van het boerenleven en van het werk op het veld. Hij bespiedde het licht, dat hij liefst wat gesluierd, wat troebel zag. Hij verweefde realisme en poëzie in zijn schilderkunst. Misschien is het wel dat wat men hem niet kon vergeven.“147

In de jaren 1960 waren er verder nog tentoonstellingen in de Brusselse galerie Ghysen (1962) met een bescheiden selectie van de familieverzameling, en in het Emile Verhaerenmuseum te Sint-Amands aan de Schelde (1969). In de jaren 1970 werden er drie tentoonstellingen georganiseerd, door het Stabroekse gemeentebestuur (1972), het Antwerps provinciebestuur (1977) en de Antwerpse Werkgroep Plastische Kunst (1979) samen met de uitgave van een publicatie Vier uit de Antwerpse polders (Nicasius de Keyser, Melsen, Pieter de Mets, Franck Mortelmans) verzorgd door L. Smekens. 

Na het overlijden van Melsens jongste zoon Theofiel, in 1979, wordt het echter volledig stil rond de kunstenaar. Zijn twee dochters Cecile en Nathalie blijven in het ouderlijke huis wonen. Het atelier, dat ze met devotie beschermen tegen de tand des tijds, blijft onaangeroerd.

Vanaf 1994 wordt de derde generatie bij de conservatie betrokken, en kleinzoon Jan Melsen sticht het archief Melsen, met de bedoeling de te bewaren stukken hierin onder te brengen. Dit archief wordt in 2001 in juridische vorm gegoten door oprichting van de VZW Stichting Marten Melsen. Haar doel is de artistieke nalatenschap, de correspondentie en het atelier te bewaren voor de toekomst, evenals de kennis van het oeuvre van Melsen te verbreden. 

Dit kan de Stichting Marten Melsen doen via publicaties, de inventarisatie van het oeuvre, en via hulp bij organisatie van tentoonstellingen. Dit leidde in 1997 tot thematentoonstellingen in het cultureel centrum te Stabroek en in de galerij Campo & Campo te Antwerpen-Berchem, waar Leo Tindemans en Dr. Schoonbaert openingsredes uitspraken bij de grootste verzameling van werk van Melsen ooit bijeengebracht. 

Daarna volgden er twee kleinere thema-tentoonstellingen in heemkundige musea, die deelaspecten van Melsens oeuvre naar voor brachten. Als primeur exposeerde het Aanwasmuseum te Ossendrecht de grafiek van Melsen (1999) terwijl het Poldermuseum te Lillo, samen met Dirk Van Mechelen, in april 2003 een tentoonstelling opende van een sappige verzameling nooit eerder tentoongestelde portretstudies van boeren uit de polders. 
Deze lovenswaardige initiatieven waren een eerste mogelijkheid om de kunstenaar aan de nieuwe generatie voor te stellen, maar bleef beperkt tot de streek rond Antwerpen. 

De musea van Mol, Oostende en Eindhoven geven vandaag de mogelijkheid aan een ruimer publiek om dit oorspronkelijk oeuvre te leren kennen.

 

NOTEN

141 Tenminste vijf publicaties gebruiken de term ‘beroemd’, verwijzend naar de kunstenaar.
142 Antwerpsch interview, 1933, o.c.
143 Van Esbroeck Pol, ° 1911, beeldhouwer, nu professor emeritus, Academie voor Schone Kunsten, Antwerpen.
144 Deze tekening werd tentoongesteld te Stabroek, Cultureel Centrum Ravenhof, februari 1997 (verzameling Delville).
145 Reeds 10 jaar vroeger had De Bom in de pers het idee geuit om over Melsen een monografie te maken.
146 Tralbaut 1944 en 11 februari 1951 (en volgende), o.c.
147 Colleye Hubert, in: La Métropole, mei 1960