Marten Melsen

Kunstschilder  

Marten Melsen was kunstschilder, aquarellist, tekenaar en graficus, geboren te Brussel in 1870, overleden te Stabroek (Antwerpen) in 1947. Hij schilderde vooral boerenfiguren die hij op -soms brutaal- naturalistische wijze voorstelt, werkend op het land, rond de hoeve, aan de Leuvense stoof, op het café of tijdens boerenfeesten of processies.

Tijdens een eerste periode, eerder karikaturaal, van rond 1895 tot rond 1915, stelt hij deze landmensen voor op een wijze geïnspireerd door oudvlaamse en hollandse meesters zoals Adriaan Brouwer en Teniers, met een roestbruin coloriet, die kunstcriticus Constant Eeckels doet besluiten hem ‘broer van Breugel’ te dopen.

Volgt een tweede periode, vanaf WO I, met veel minder karikatuur, en waarbij -mede onder invloed van het luminisme- Melsen’s palet evolueert naar lichtere, meer impressionistische kleuren. M’s polderfiguren zijn nu geëvolueerde boeren, meer mens, fier oogstend, ploegend of erwtenplukkend tussen wijdse hemels en velden. Ze maken meer deel uit van de natuur, in een gelukkige (kleuren)harmonie.

Toch grijpt Melsen later, van de jaren 1930 tot zijn overlijden in 1947, terug naar zijn eerste periode; hij vindt zichzelf  niet écht in zijn kunst uit zijn luministische periode. Hij probeert zijn ‘oubollige’ schildersstijl terug te vinden, maar met verminderde kracht.

 

Marten Melsen versus andere kunstenaars:

Marten Melsen, alhoewel typisch kunstenaar van zijn tijd, heeft toch een zeer persoonlijke en oorspronkelijke stijl ontwikkeld die moeilijk vergelijkingen toelaat met andere kunstschilders uit die periode. Naar analogie wordt door Mark Tralbaut soms verwezen naar de eerste -donkere- periode van Vincent van Gogh (dezelfde thema’s uit dezelfde streek in een vergelijkbare ruige stijl). E. De Bom noemt M. ten aanzien van Eugène Laermans de ‘andere’ belgische boerenschilder. In België vindt men ook raakpunten bij collega’s van de Brusselse kunstkring Labeur (bv. Emile Thysebaert, Louis Houwaert) en van de de Antwerpse kunstkring Als Ick Kan (bv. Emile Gastemans, René Bosiers). Wij zien eerder raakpunten in Nederland (bv bij de Haagse School, Zoetelief Tromp of bij de familie Israels) wat mede verklaarbaar is door het feit dat Melsen de Nederlandse nationaliteit had, en ook regelmatig in Nederland schilderde.

Melsen’s kunst werd volgens andere critici ook inspiratie voor Alfred Ost en voor de iets jongere Belgische expressionisten Constant Permeke, Gustave van de Woestijne en Albert Servaes.

 

Geciteerd uit de kunstkritiek :

« Marten Melsen est un ironiste féroce » (Octave Maus, L’Art Moderne, 1904)

« En voilà un qui ne mache pas ses brosses ! Quelle force! » (Edmond Picard, La Belgique artistique & littéraire, 1906)

« Een steeds breed en machtig schilder, Bruxellois malgré lui. » (Karel van de Woestijne, NRC 1911)

« Le beau peintre des paysans » (James Ensor, corresp. Georges Vriamont, 1921)

« Naast Eugeen Laermans is Marten Melsen onze grote hedendaagse boerenschilder » (Emmanuel de Bom, monogr. 1942);

« Stilletjes is Melsen boven talloos nationaal talent uit gegroeid » (Georges Marlier, monogr. 1943)

 

De opleiding (1888-1895)

Marten Melsen wordt geboren te Brussel-België, als oudste zoon van een hollands immigrant en een belgische moeder, en opgevoed in een liberaal middenstandsmilieu, tesamen met zijn broer en halfbroer. Op 7-jarige leeftijd verliest hij zijn moeder, zijn vader zal herhuwen met de nicht van zijn eerste echtgenote. Tussen 1888 en 1895 volgt M. aan de Brusselse Académie Royale des Beaux-Arts bij conservatieve professoren zoals Portaels, Demannez en de classicist Joseph Stallaert. M. munt uit als tekenaar (1e prijs 1892), en wordt zelfs ‘Stallaertist’ genoemd, alhoewel hij naar later zeggen toch zeven jaar nodig had om onder het 'academisch juk' uit te geraken. Onder zijn medestudenten bevindt zich talent zoals Firmin Baes, Bastien, Thevenet, Henri Thomas, Madyol, Merckaert, le Mayeur, de Baugnies, Baudrenghien, Schirren, Oleffe, Servais-Detilleux en Louis-Gustave Cambier, en met vele academiemakkers zal hij lang bevriend blijven. Na artistieke bijscholing met de groep La Patte au Dindon, vormen ze met enkelen onder hen te Brussel de Cercle Labeur (1898-1907), een kunstkring waar vele soorten eclectische kunst werd bedreven (schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek), en waar M. onmiddellijk sukses oogst met de oorspronkelijkheid en humor in zijn schilderkunst.

 

Stijl & thema

M. gebruikt het penseel en verfmes op lustig-nerveuze wijze, zonder ooit in detail te gaan. Integendeel, bij M. is de landmens getekend op een ruige wijze, zowel naar vorm als naar inhoud: zijn boer is een gezonde figuur, gezien met humor: het is geen landmens met een arm miserabel bestaan, maar een kloeke  figuur met een eigen wereld en eigen waarden, ver van het burgerlijke stadsmilieu waaruit Melsen zelf afkomstig was. Melsen’s nieuwgevonden liefde voor het simpele leven van de boer verklaart dan ook zijn trek vanuit Brussel naar het afgelegen Stabroek (aan de Nederlands-Belgische grens ten noorden van Antwerpen) rond 1897, zelfs indien zijn familie dergelijke verhuis ‘naar een konijnenhol’ absoluut niet begrijpt, zelfs al was M.'s moeder van Putte-Stabroek afkomstig.

 

De eerste, donkere, periode (tot rond 1915)

Tijdens de eerste -meestal donkere- periode, hebben deze boeren bijna een eigen leven,  als een aparte sociale groep die door de schilder, als buitenstaand stadsmens, wordt ‘bestudeerd’: zonder in sociaal naturalisme te vervallen worden zijn boeren met hun ‘boerse’ manieren en bijzondere fysionomie, door M.’s scherp oog waargenomen, en op een ' olijke' wijze op het doek gebracht. Alhoewel dit fenomeen karakteristiek was voor de tijdsgeest, wordt deze karikatuur van de boerenklasse Melsen niet altijd in dank afgenomen (cfr. Georges Eekhoud en Paul van Ostayen).

In 1905 verlaat hij de kring Labeur ( meningsverschillen met modernistische fauvisten zoals Auguste Oleffe, Ferdinand Schirren?) tot Labeur sekretaris Sander Pierron, die toen zijn huis liet bouwen door art-nouveau architect Victor Horta, hem kon overtuigen in 1906 terug te exposeren. Toch zal in 1907 de kring zijn laatste tentoonstelling hebben. Gedeeltelijk wordt de leegte gevuld door lidmaatschap bij de nieuwe Brusselse kring Doe Stil Voort (1908-1918), o.l.v. vlaamsgezind dichter Willem Gijssels, en naar waar ook Jakob Smits, Laermans en Mondriaan inzendingen stuurden.

Rond 1900 wordt M. ook lid van de Brusselse kunstkring Le Lierre (Klimop) maar de mediocriteit van de leden doet hem deze kring snel verlaten. Te Antwerpen is hij rond 1905 ook lid van Als Ick Kan, waar hij na enkele deelnames zal stoppen (toen te conservatief?)

Tijdens die aktieve periode tijdens dewelke Brussel bruisde van kunstzinnige aktiviteit, wordt M. bevriend met toondichters August De Boeck, Paul Gilson en Jef van Hoof. Hij krijgt ook bezoek van architect/beeldhouwer Joseph Vanneck, en van de letterkundigen Leonce du Castillon, Pol de Mont, Pierre Broodcoorens en Stijn Streuvels. In 1909 huwt hij Jeanne Goossens, de nicht van August De Boeck. Uit deze unie worden vier kinderen geboren, die hij regelmatig als model neemt in intimistische familiescènes en zelfportretten met zijn familie.

Via vriendschappen met François Franck en Emmanuel de Bom neemt hij deel aan de moderne tentoonstellingen van de Antwerpse kunstkring Kunst van Heden (L'Art Contemporain). M. neemt ook regelmatig deel aan de Salons van Waterverfschilders, en de Driejaarlijkse Salons te Brussel, Gent, Antwerpen en Liège. Verder zendt hij ook in naar internationale tentoonstellingen, waaronder met het zeer karakteristieke Réunion d’agriculteurs (Salon des Artistes Français, Paris 1902), Milking the cow (World Exhibition Saint Louis, USA, 1904), het krachtige Der Landmann und seine Sippe (Berlin, 1908), en met verscheidene werken op de Brusselse Exposition Universelle van 1910. Na de 1e Wereldoorlog stuurt hij inzendingen zoals Kermessa flamenga (Exposiciao de Arte Belga, Rio de Janeiro, 1921), Il satiro ubriaco (Esposizione Biennale di Venezia, 1922), evenals naar Strassbourg (1938) en naar Nederland.

Het sukses blijft niet uit: op de Exposition Universelle van 1905 krijgt hij een bronzen medaille voor zijn gouache Soir chez les paysans. Buiten prominente privé-collecties (Jules Destrée, Dr. Thiriar, Fierens-Gevaert, Theodore Hannon, Emile Boch, Fr. Franck, e.a.) verkoopt hij ook aan de musea van Oostende (1907), de Belgische Staat (1913), de Kunsthistorische Musea van Antwerpen (1920), de Museu van Rio de Janeiro (1921), en het Koninklijk Museum van Antwerpen (1939). Hij wordt tevens gedecoreerd in de Kroonorde (1920) en de Leopoldsorde (1938).

GRAFICUS

Melsen’s technische veelzijdigheid komt verder naar voor in zijn -minder gekend- grafisch werk, dat hij vooral tijdens en na de 1e Wereldoorlog uitprobeert, mede onder invloed van vrienden Jules De Bruycker en James Ensor, voor wie hij veel respekt heeft. Steendruk, ets, aquatint, en kleurenaffiches hebben zijn voorkeur. Zo etst hij verscheidene boerentronies, maar ook zijn karakteristieke thema’s Bieboeren, Rond de pappot, Zingende Boeren, Boerenkind, Kermis aan de molen, Erwtenpluk, en Zeug met biggen.

 

De tweede, lichtere periode (van rond 1915 tot 1933)

Na jaren tussen de boeren te hebben geleefd, terwijl de boer technische vooruitgang heeft gemaakt en zich modernizeert, verdwijnt de karikatuur t.a.v. de landman. Ondertussen hebben nieuwe kunstvormen, neo-impressionisme, fauvisme, zelfs constructivisme hun weg naar voor gemaakt. Melsen's 'oubolligheid' maakt hierdoor plaats voor een wijdser, meer harmonieus oeuvre waarbij de composities niet meer volledig gevuld zijn, maar waar een openheid naar de horizon en lichtere kleuren met tinten van geel, groen en lichtblauw opgang maken. Mogelijk is zijn nieuw familieleven hier ook niet vreemd aan.

Na mooi sukses op de Tentoonstellingen van Godsdienstige Kunst (1920 en 1925) keert hij terug als lid bij de Antwerpse Kunstkring Als Ick Kan alwaar hij rond 1930 vlot verkoopt.  In 1933, op bijna 63-jarige leeftijd, krijgt hij uiteindelijk door de Stad Antwerpen een eerste grote retrospectieve aangeboden.

 

De laatste periode / melancholie (1933 tot overlijden in 1947)

Na deze persoonlijke suksessen vertraagt het ritme: hij blijft aktief als kunstenaar, maar stelt nog zelden tentoon (met uitzondering van de Vierjaarlijkse Salons). Toch zal hij op 72-jarige leeftijd te Antwerpen zijn allergrootste retrospectieve aangeboden krijgen, die M.'s naam bevestigd in de Belgische kunst, zelfs nu de avant-garde kunst een stevige opmars maakt. Dat jaar verschijnen er ook publikaties van Emmanuel de Bom en Georges Marlier, en een film over Marten Melsen.

Tijdens de oorlog wordt zijn atelier beschadigd door Duitse V-bommen, maar de schade blijft beperkt en hij blijft kranig voortwerken, zelfs al is hij geplaagd door keelkanker. Na enkele operaties en langdurige ziekte overlijdt hij te Stabroek in 1947, op 76-jarige leeftijd.

Later dat jaar wordt een M.-Huldigingscomité opgericht door E. de Bom (biograaf), Charles Moretus (burgemeester van Stabroek), Jozef Muls (conservator Koninklijk Museum SK Antwerpen), en Karel Heymans (kunstschilder) die met luister een opmerkelijk grafmonument in bas-relief van Leopold van Esbroeck inhuldigen, met vermelding “Marten Melsen, schilder der boeren uit het polderland” (Deze waardevolle zerk, in 2000 gereinigd, is heden nog steeds te zien aan de buitenmuur van de St-Catharinakerk te Stabroek).  

 

Aktiviteiten na Melsen's overlijden

Na Melsen’s dood wordt het lang stil rond zijn kunst, vooral omdat de figuratieve kunst nu plaats heeft geruimd voor andere kunstvormen. M’s jongste zoon Theofiel probeert zijn vader’s kunst levend te houden door het mede-organizeren van tentoonstellingen waarin aspekten van vooral de familieverzameling naar voor komen (bv. Antwerpen CAW 1955; Brussel 1960; Antwerpen VTB 1960; St-Amandsberg Verhaerenmuseum 1967; Stabroek Gemeentehuis 1972; Antwerpen Arenberg 1978; Antwerpen Mercator 1979).

Na het overlijden van Theofiel Melsen in 1978 wordt het nagenoeg volledig stil rond de meester tot in 1994 het mooie aquarel Boerenbondsvergadering de rekordprijs van 12.500 euros haalt op veiling. Tegelijkertijd worden o.l.v. de kleinzoon Jan Melsen de Archieven Marten Melsen opgericht met het doel het werk van de meester te beschermen, te herwaarderen en onderzoek te starten ter voorbereiding van de oeuvre-catalogus.

Naar aanleiding van de 50e verjaardag van het overlijden van M. in 1997 worden door de gemeente Stabroek en door de prominente Antwerpse galerij Campo & Campo twee opmerkelijke retrospectieves ingericht, waarbij ere-conservator Lydia Schoonbaert M’s werk belicht, rondleidingen worden georganizeerd, en special persaandacht tot hernieuwde belangstelling leidt. Dit initiatief wordt opgevolgd door de organisatie van een eerste expo van M’s grafisch werk (NL-Ossendrecht, 1999).

 

M. heeft bijna onafgebroken gewerkt te Stabroek, van 1897 tot aan zijn dood in 1947: het gemeentebestuur beslist dan ook haar bekendste kunstenaar te huldigen door een bronzen borstbeeld te plaatsen aan het Gemeentehuis (2000). Dit duidelijk door Rik Wouters beïnvloed beeld is gegoten naar een plaaster van beeldhouwer Leopold van Esbroeck (1935). Deze mooie hulde wordt vervolledigd door de gemeentelijke aankoop van het doek Strodakleggen, dat Melsen’s eerste huurhuisje te Stabroek voorstelt.

In 2001 wordt door de erfgenamen de vzw Stichting Marten Melsen opgericht, die de Archieven Melsen overneemt en mandaat van het volgrecht toegewezen krijgt. Deze stichting zoekt het zeer persoonlijke werk van Marten Melsen beter te laten kennen door studie, organisatie van tentoonstellingen en publikaties (Zie ook: homepage / Stichting).

 

J. H. Melsen
november 2002