Marten Melsen
Kunstschilder
Marten Melsen
was kunstschilder, aquarellist, tekenaar en graficus, geboren te Brussel in
1870, overleden te Stabroek (Antwerpen) in 1947. Hij schilderde vooral
boerenfiguren die hij op -soms brutaal- naturalistische wijze voorstelt, werkend
op het land, rond de hoeve, aan de Leuvense stoof, op het café of tijdens boerenfeesten
of processies. Volgt een
tweede periode, vanaf WO I, met veel minder karikatuur, en
waarbij -mede onder invloed van het luminisme- Melsen’s palet evolueert naar
lichtere, meer impressionistische kleuren. M’s polderfiguren zijn nu
geëvolueerde boeren, meer mens, fier oogstend, ploegend of erwtenplukkend tussen wijdse hemels
en velden. Ze maken meer deel uit van de natuur, in een gelukkige (kleuren)harmonie. Toch grijpt
Melsen later, van de jaren 1930 tot zijn overlijden in 1947, terug naar zijn eerste
periode; hij vindt zichzelf niet écht in zijn kunst uit zijn luministische periode.
Hij probeert zijn ‘oubollige’ schildersstijl terug te vinden, maar met
verminderde kracht.
|
Marten
Melsen versus andere kunstenaars:
Marten Melsen,
alhoewel typisch kunstenaar van zijn tijd, heeft toch een zeer persoonlijke en oorspronkelijke stijl ontwikkeld die
moeilijk vergelijkingen toelaat met andere kunstschilders uit die periode. Naar analogie wordt
door Mark Tralbaut soms verwezen naar de
eerste -donkere- periode van Vincent van Gogh (dezelfde thema’s uit dezelfde streek
in een vergelijkbare ruige stijl). E. De Bom noemt M. ten aanzien van Eugène Laermans
de
‘andere’ belgische boerenschilder. In België vindt men ook
raakpunten bij collega’s van de Brusselse kunstkring Labeur (bv. Emile
Thysebaert, Louis Houwaert) en van de de Antwerpse kunstkring Als Ick Kan (bv.
Emile Gastemans, René Bosiers). Wij
zien eerder raakpunten in Nederland (bv bij de Haagse School, Zoetelief Tromp of
bij de familie Israels) wat mede verklaarbaar is door het feit dat Melsen de
Nederlandse nationaliteit had, en ook regelmatig in Nederland schilderde.
Melsen’s
kunst werd volgens andere critici ook inspiratie voor Alfred Ost en voor de iets
jongere Belgische expressionisten Constant Permeke, Gustave van de Woestijne en
Albert Servaes.
Geciteerd
uit de kunstkritiek :
« Marten Melsen est un ironiste féroce » (Octave Maus, L’Art Moderne, 1904)
« En voilà un qui ne mache pas ses brosses ! Quelle force! » (Edmond Picard, La Belgique artistique & littéraire, 1906)
« Een steeds breed en machtig schilder, Bruxellois malgré lui. » (Karel van de
Woestijne, NRC 1911)
« Le beau peintre des paysans » (James Ensor,
corresp. Georges Vriamont, 1921)
« Naast Eugeen Laermans is Marten Melsen onze grote hedendaagse
boerenschilder
» (Emmanuel de
Bom, monogr. 1942);
« Stilletjes is Melsen boven talloos nationaal talent uit gegroeid
» (Georges
Marlier, monogr. 1943)
Marten Melsen
wordt geboren te Brussel-België, als oudste zoon van een hollands immigrant en
een belgische moeder, en opgevoed in een liberaal middenstandsmilieu,
tesamen met zijn broer en halfbroer. Op 7-jarige leeftijd verliest hij zijn
moeder, zijn vader zal herhuwen met de nicht van zijn eerste echtgenote.
Tussen 1888 en 1895 volgt M. aan de Brusselse Académie Royale des
Beaux-Arts bij conservatieve professoren zoals Portaels, Demannez en de
classicist Joseph Stallaert. M. munt uit als tekenaar (1e
prijs 1892), en wordt zelfs ‘Stallaertist’ genoemd, alhoewel hij naar later
zeggen toch zeven jaar nodig had om onder het 'academisch juk' uit te geraken. Onder zijn medestudenten
bevindt zich talent zoals Firmin Baes, Bastien, Thevenet, Henri Thomas, Madyol,
Merckaert, le Mayeur, de
Baugnies, Baudrenghien, Schirren, Oleffe, Servais-Detilleux en Louis-Gustave
Cambier, en met vele academiemakkers zal hij lang bevriend blijven. Na
artistieke bijscholing met de groep La Patte au Dindon, vormen ze met
enkelen onder hen te Brussel de Cercle Labeur (1898-1907), een kunstkring waar vele
soorten eclectische kunst werd bedreven (schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek),
en waar M. onmiddellijk sukses oogst met de oorspronkelijkheid en humor in zijn
schilderkunst.
M. gebruikt
het penseel en verfmes op lustig-nerveuze wijze, zonder ooit in detail te
gaan. Integendeel, bij M. is de landmens getekend op een ruige wijze, zowel naar
vorm als naar inhoud: zijn boer
is een gezonde figuur, gezien met humor: het is geen landmens met een arm
miserabel bestaan, maar een kloeke figuur
met een eigen wereld en eigen waarden, ver van het burgerlijke stadsmilieu
waaruit Melsen zelf afkomstig was. Melsen’s nieuwgevonden liefde voor het
simpele leven van de boer verklaart dan ook zijn trek vanuit Brussel naar het
afgelegen Stabroek (aan de Nederlands-Belgische grens ten noorden van Antwerpen)
rond 1897, zelfs indien zijn familie dergelijke verhuis ‘naar een konijnenhol’
absoluut niet begrijpt, zelfs al was M.'s moeder van Putte-Stabroek afkomstig.
Tijdens de
eerste -meestal donkere- periode, hebben deze boeren bijna een eigen leven,
als een aparte sociale groep die door de schilder, als buitenstaand
stadsmens, wordt ‘bestudeerd’: zonder in sociaal naturalisme te vervallen
worden zijn boeren met hun ‘boerse’ manieren en bijzondere fysionomie, door
M.’s scherp oog waargenomen, en op een ' olijke' wijze op het doek gebracht.
Alhoewel dit fenomeen karakteristiek was voor de tijdsgeest, wordt deze
karikatuur van de boerenklasse Melsen niet altijd in dank afgenomen (cfr.
Georges Eekhoud en Paul van Ostayen). In 1905
verlaat hij de kring Labeur ( meningsverschillen met modernistische fauvisten
zoals Auguste Oleffe, Ferdinand Schirren?) tot Labeur sekretaris Sander Pierron, die
toen zijn huis liet bouwen door
art-nouveau architect Victor Horta, hem kon overtuigen in 1906 terug te exposeren. Toch zal in 1907 de kring zijn laatste tentoonstelling
hebben. Gedeeltelijk wordt de leegte gevuld door lidmaatschap bij de nieuwe Brusselse kring Doe Stil Voort
(1908-1918), o.l.v. vlaamsgezind dichter Willem Gijssels, en naar waar ook Jakob Smits, Laermans en Mondriaan
inzendingen stuurden. |
Rond 1900
wordt M. ook lid van de Brusselse kunstkring Le Lierre (Klimop) maar
de mediocriteit van de leden doet hem deze kring snel verlaten. Te Antwerpen
is hij rond 1905 ook lid van Als Ick Kan, waar hij na enkele
deelnames zal stoppen (toen te conservatief?)
Tijdens die
aktieve periode tijdens dewelke Brussel bruisde van kunstzinnige aktiviteit,
wordt M. bevriend met toondichters August De
Boeck, Paul Gilson en Jef van Hoof. Hij krijgt ook bezoek van architect/beeldhouwer Joseph Vanneck,
en van de letterkundigen Leonce du Castillon, Pol de Mont, Pierre Broodcoorens
en Stijn Streuvels. In 1909 huwt hij Jeanne Goossens, de nicht van August De
Boeck. Uit deze unie worden vier kinderen geboren, die hij regelmatig als model neemt in
intimistische familiescènes en zelfportretten met zijn familie.
Via
vriendschappen met François Franck en Emmanuel de Bom neemt hij deel aan de
moderne tentoonstellingen van de Antwerpse kunstkring Kunst van Heden (L'Art
Contemporain). M. neemt ook
regelmatig deel aan de Salons van Waterverfschilders, en de Driejaarlijkse
Salons te Brussel, Gent, Antwerpen en Liège. Verder zendt hij ook in
naar internationale tentoonstellingen, waaronder met het zeer karakteristieke Réunion d’agriculteurs
(Salon des Artistes Français, Paris 1902), Milking the cow (World
Exhibition Saint Louis, USA, 1904), het krachtige Der Landmann und seine
Sippe (Berlin, 1908), en met verscheidene werken op de Brusselse Exposition
Universelle van 1910. Na de 1e Wereldoorlog stuurt hij inzendingen zoals Kermessa flamenga (Exposiciao de Arte
Belga, Rio de Janeiro, 1921), Il satiro ubriaco (Esposizione Biennale di Venezia,
1922), evenals naar Strassbourg (1938) en naar Nederland.
Het sukses
blijft niet uit: op de Exposition Universelle van 1905 krijgt hij een bronzen
medaille voor zijn gouache Soir chez les paysans. Buiten prominente privé-collecties
(Jules Destrée, Dr. Thiriar, Fierens-Gevaert, Theodore Hannon, Emile Boch, Fr.
Franck, e.a.) verkoopt hij ook aan de musea van Oostende (1907), de Belgische
Staat (1913),
de Kunsthistorische Musea van Antwerpen (1920), de Museu van Rio de Janeiro (1921), en het
Koninklijk Museum van Antwerpen (1939). Hij wordt tevens gedecoreerd in de Kroonorde
(1920) en de Leopoldsorde (1938). |
GRAFICUS
Melsen’s
technische veelzijdigheid komt verder naar voor in zijn -minder gekend- grafisch
werk, dat hij vooral tijdens en na de 1e Wereldoorlog uitprobeert,
mede onder invloed van vrienden Jules De Bruycker en James Ensor, voor
wie hij veel respekt heeft. Steendruk, ets,
aquatint, en kleurenaffiches hebben zijn voorkeur. Zo etst hij verscheidene
boerentronies, maar ook zijn karakteristieke thema’s Bieboeren, Rond de pappot, Zingende Boeren, Boerenkind,
Kermis aan de molen, Erwtenpluk, en Zeug met biggen.
De tweede, lichtere periode (van rond 1915 tot 1933)
Na jaren
tussen de boeren te hebben geleefd, terwijl de boer technische vooruitgang heeft
gemaakt en zich modernizeert, verdwijnt de karikatuur t.a.v. de landman.
Ondertussen hebben nieuwe kunstvormen, neo-impressionisme, fauvisme, zelfs
constructivisme hun weg naar voor gemaakt. Melsen's 'oubolligheid' maakt
hierdoor plaats voor een wijdser, meer harmonieus oeuvre waarbij de composities
niet meer volledig gevuld zijn, maar waar een openheid naar de horizon en
lichtere kleuren met tinten van geel, groen en lichtblauw opgang maken. Mogelijk
is zijn nieuw familieleven hier ook niet vreemd aan. |
De laatste periode / melancholie (1933 tot overlijden in 1947)
Na deze
persoonlijke suksessen vertraagt het ritme: hij blijft aktief als
kunstenaar, maar stelt nog zelden tentoon (met uitzondering van de
Vierjaarlijkse Salons). Toch zal hij op 72-jarige leeftijd te Antwerpen zijn allergrootste retrospectieve aangeboden krijgen,
die M.'s naam bevestigd in de Belgische kunst, zelfs nu de avant-garde kunst een
stevige opmars maakt. Dat jaar verschijnen er ook publikaties van
Emmanuel de Bom en Georges Marlier, en een film over Marten Melsen.
Tijdens de
oorlog wordt zijn atelier beschadigd door Duitse V-bommen, maar de schade blijft
beperkt en hij
blijft kranig voortwerken, zelfs al is hij geplaagd door keelkanker. Na enkele
operaties en langdurige ziekte overlijdt hij te Stabroek in 1947, op 76-jarige leeftijd.
Later dat jaar wordt
een M.-Huldigingscomité opgericht door E. de Bom (biograaf),
Charles Moretus (burgemeester van Stabroek), Jozef Muls (conservator Koninklijk
Museum SK Antwerpen), en Karel Heymans (kunstschilder) die met luister een opmerkelijk
grafmonument in bas-relief van Leopold van Esbroeck inhuldigen, met vermelding
“Marten Melsen, schilder der boeren uit het polderland” (Deze waardevolle
zerk, in 2000 gereinigd, is heden nog steeds te zien aan de buitenmuur van de
St-Catharinakerk te Stabroek).
Aktiviteiten na Melsen's overlijden
Na Melsen’s
dood wordt het lang stil rond zijn kunst, vooral omdat de figuratieve kunst nu
plaats heeft geruimd voor andere kunstvormen. M’s jongste zoon Theofiel
probeert zijn vader’s kunst levend te houden door het mede-organizeren van
tentoonstellingen waarin aspekten van vooral de familieverzameling naar voor
komen (bv. Antwerpen CAW 1955; Brussel 1960; Antwerpen VTB 1960; St-Amandsberg
Verhaerenmuseum 1967; Stabroek Gemeentehuis 1972; Antwerpen Arenberg 1978;
Antwerpen Mercator 1979).
Na het
overlijden van Theofiel Melsen in 1978 wordt het nagenoeg volledig stil rond de
meester tot in 1994 het mooie aquarel Boerenbondsvergadering de
rekordprijs van 12.500 euros haalt op veiling. Tegelijkertijd worden o.l.v. de
kleinzoon Jan Melsen de Archieven Marten Melsen opgericht met het doel het werk
van de meester te beschermen, te herwaarderen en onderzoek te starten ter
voorbereiding van de oeuvre-catalogus. Naar
aanleiding van de 50e verjaardag van het overlijden van M. in 1997
worden door de gemeente Stabroek en door de prominente Antwerpse galerij Campo
& Campo twee opmerkelijke retrospectieves ingericht, waarbij ere-conservator
Lydia Schoonbaert M’s werk belicht, rondleidingen worden georganizeerd, en
special persaandacht tot hernieuwde belangstelling leidt. Dit initiatief wordt
opgevolgd door de organisatie van een eerste expo van M’s grafisch werk
(NL-Ossendrecht, 1999).
|
M. heeft bijna
onafgebroken gewerkt te Stabroek, van 1897 tot aan zijn dood in 1947: het
gemeentebestuur beslist dan ook haar bekendste kunstenaar te huldigen door een
bronzen borstbeeld te plaatsen aan het Gemeentehuis (2000). Dit duidelijk door
Rik Wouters beïnvloed beeld is gegoten naar een plaaster van beeldhouwer
Leopold van Esbroeck (1935). Deze mooie hulde wordt vervolledigd door de
gemeentelijke aankoop van het doek Strodakleggen, dat Melsen’s eerste
huurhuisje te Stabroek voorstelt.
In 2001 wordt
door de erfgenamen de vzw Stichting Marten Melsen opgericht, die de Archieven
Melsen overneemt en mandaat van het volgrecht toegewezen krijgt. Deze stichting
zoekt het zeer persoonlijke werk van Marten Melsen beter te laten kennen door
studie, organisatie van tentoonstellingen en publikaties (Zie ook: homepage /
Stichting).
J. H. Melsen
november 2002